De kantonrechter in Den Haag heeft op 10 mei jl. over de pensioenaanspraak van een deelnemer aan het Pensioenfonds voor Metaal en Techniek (PMT) een belangrijke uitspraak gedaan.
Deze deelnemer had op enig moment van het PMT een aanvraagformulier ontvangen waaruit hij een bepaalde pensioentoezegging had afgeleid. Toen die later niet juist bleek beriep het PMT zich op de inhoud van het pensioenreglement waarin staat geregeld dat niet iedere mededeling van het pensioenfonds voldoende grondslag oplevert voor een bepaalde pensioenafspraak die mogelijk afwijkt van het pensioenreglement.
De kantonrechter was van mening dat, als het pensioenfonds met een bepaalde opgave op een “aanvraagformulier vervroeg pensioneren” duidelijk maakt “op welk bedrag de gepensioneerde jegens het pensioenfonds, gelet op het reglement, aanspraak heeft”, de deelnemer ervan uit mag gaan dat dit een toezegging is waar hij het pensioenfonds aan kan houden.
De kantonrechter vond er dat door het gebruikte aanvraagformulier sprake is geweest van een zogenaamde rechtshandeling. De pensioendeelnemer mocht het “gerechtvaardigd vertrouwen hebben” dat hij zich kon beroepen op het verbindend karakter van deze toezegging en dat hij recht zou hebben op betaling van de toegezegde uitkering, ook al stond later vast dat de daaraan ten grondslag liggende berekening niet juist was. Die onjuiste berekening was overigens niet veroorzaakt door een verkeerde opgave door de pensioengerechtigde.
De kantonrechter benadrukte dat dit een andere situatie is dan een jaaropgave waarin een mogelijk later afwijkende pensioentoezegging is gedaan. Daar worden doorgaans allerlei “slagen om de arm” bij gehouden. De kantonrechter meende dat het PMT moet worden beschouwd als “een professionele partij die over de noodzakelijk kennis beschikte om uit te rekenen op welke bedragen een pensioengerechtigde recht had”.
De deelnemer aan het pensioenfonds was een leek op dat terrein en beschikte niet over de kennis en de rekenhulpmiddelen om de toezeggingen te controleren. Het pensioenfonds had eenvoudigweg “de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten betrachten en zijn uitlatingen over de pensioenrechten uitgebreid moeten controleren”. Er was hier ook geen sprake van een evidente, voor iedere leek begrijpelijke, fout en er was sprake van een aanduiding “pensioen toezeggingsbrief”. In juridische taal uitgedrukt: er was sprake van een aanbod dat het PMT aan de pensioendeelnemer had gedaan en dat aanbod was door hem aanvaard. Er was eenvoudigweg een overeenkomst tot stand gekomen. Dat er later een fout in de berekening zat, mocht het pensioenfonds niet baten.
De verwijzing door het pensioenfonds naar jurisprudentie van lagere rechters werd verworpen omdat al die uitspraken sloegen op de verstrekking van jaarlijkse pensioenoverzichten. Dat was nu juist in deze zaak niet het geval.
De betrokken pensioendeelnemer had derhalve recht op een aanzienlijk nabetaling, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
Voor iedere pensioengerechtigde is dus het zaak om goed te controleren welke toezeggingen het pensioenfonds in het verleden heeft gedaan. Als het fonds zich daar later aan wil onttrekken dan heeft de pensioendeelnemer, getuige deze uitspraak, nog wel degelijk actiemogelijkheden. Omdat het meestal gaat om langdurige pensioenaanspraken loont het dan ook vaak de moeite om uiteindelijk naar de rechter te gaan.
Vindplaats www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBDHA:2017:7238
4 augustus 2017
Mr. K.F. (Karel) Leenhouts