Op 13 juli jl. heeft het Gerechtshof in Den Bosch een uitspraak gedaan die voor oudere werknemers belangrijke gevolgen kan hebben als er sprake is van ontslag.
Het ging hier om een werknemer die geboren was in 1952 en al sinds 1978 in dienst was als docent. Zijn arbeidsovereenkomst was op 31 mei 2016 opgezegd tegen 23 augustus 2016 wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Voorts was van belang dat de werknemer per 10 juni 2014 een zogenaamde IVA (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten) was toegekend. Deze uitkering is er voor werknemers die niet of nauwelijks kunnen werken en waarbij er slechts een kleine kans bestaat op herstel.
De kantonrechter had in deze zaak een sterk gematigde transitievergoeding toegekend van € 25.000,=, waar de werknemer een vergoeding had gevraagd om van ruim € 73.000,=. De kantonrechter meende dat de transitievergoeding enerzijds bedoeld is als compensatie voor ontslag en anderzijds om de overgang naar een andere betrekking te vergemakkelijken. Omdat de betreffende werknemer al op leeftijd was en hem een IVA-uitkering was toegekend, nam de kantonrechter aan dat hij, zo vlak voor zijn AOW-gerechtigde leeftijd, geen andere baan meer zou krijgen. De kanonrechter was van mening dat het “volgens de regels van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de werknemer een volledige transitievergoeding zou worden toegekend”. Het argument om € 25.000,= toe te kennen was dat de werknemer anders tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd een gereduceerd inkomen zou ontvangen. Ook werd door de kantonrechter wettelijke rente toegekend over het nettobedrag van € 25.000,=.
De werknemer was het met deze uitspraak niet eens en ging in hoger beroep. Het Gerechtshof in Den Bosch oordeelde allereerst dat de wettelijke rente moest worden berekend over het bruto bedrag van de transitievergoeding.
Vervolgens was het Gerechtshof van mening dat de wetgever in de toelichting op de Wet Werk en Zekerheid uitdrukkelijk heeft opgemerkt dat het niet de bedoeling was om een transitievergoeding bij ontslag na een langdurige arbeidsongeschiktheid te laten vervallen. Dit zou leiden tot "strijd met het beginsel van gelijke behandeling". Het Gerechtshof leidde uit de wetsgeschiedenis af dat ook langdurige arbeidsongeschikte, ontslagen, werknemers baat hebben bij voorzieningen die van belang zijn voor het zoeken van ander werk. Het oordeel van de kantonrechter dat er disproportionaliteit bestaat tussen het inkomensverlies van de werknemer (dat was ongeveer € 6.000,=) en de transitievergoeding van ruim € 73.000,=, maakte volgens het Gerechtshof de toekenning van de hogere vergoeding evenmin onaanvaardbaar. Zij voegde daaraan toe dat het nu eenmaal de keuze van de wetgever is geweest om uit te gaan van een forfaitaire vergoeding die ook verschuldigd is als er geen of een beperkt inkomensverlies is.
Kortom, betrokken werknemer heeft door de invoering van de Wet Werk en Zekerheid met de toekenning aan hem van de volledige transitievergoeding, een behoorlijk financieel voordeel behaald. Als hij arbeidsgeschikt was gebleven had hij in totaliteit minder ontvangen, doch dan had hij in ieder geval het voordeel gehad van een goede gezondheid. Ook hier geldt: "Ieder voordeel heeft zijn nadeel".