Een steeds terugkerend probleem is dat netbeheerders de vraag naar nieuwe elektriciteitsaansluitingen niet aankunnen. Forse vertragingen zijn het gevolg en deze kunnen resulteren in grote schades voor de aanvragers van een aansluiting. In de afgelopen periode is een aantal interessante uitspraken gedaan over de aansluitverplichting van de netbeheerder. Twee daarvan zal zullen in dit artikel worden behandeld. Maar eerst zullen de twee meest relevante artikelen, artikel 23 en 24 van de Elektriciteitswet, beknopt worden weergegeven.
De netbeheerders wijzen als oorzaak van de problemen naar het tekort aan technisch personeel, aannemers en zelfs materialen, zoals elektriciteitskabels. Ook wordt soms een tekort aan capaciteit op het elektriciteitsnet als reden opgegeven.
Op grond van artikel 23 van de Elektriciteitswet (hierna: ‘E-wet’) is de netbeheerder verplicht degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net. De netbeheerder verstrekt degene die om een aansluiting op het net verzoekt een gedetailleerde en volledige opgave van de uit te voeren werkzaamheden en de kosten daarvan. De netbeheerder moet op voet van artikel 23 lid 3 E-wet de aansluiting binnen een redelijke termijn realiseren. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer de gevraagde aansluiting niet is gerealiseerd binnen weken nadat het verzoek om een aansluiting bij de netbeheerder in ingediend, indien het verzoek betreft:
In artikel 24 E-wet is bepaald dat de netbeheerder verplicht is om aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen voor het transport van elektriciteit. Deze verplichting geldt niet voor zover de netbeheerder voor het gevraagde transport redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft. Verder bepalen de artikelen 23 en 24 E-wet dat de netbeheerder zich onthoudt van iedere vorm van discriminatie van degenen jegens wie hij de verplichting tot aansluiting geldt.
Rechtbank Gelderland 18 juli 2019
In de zaak die leidde tot uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland van 18 juli 2019 (Rechtbank Gelderland 25-07-2018 ECLI:NL:RBGEL:2018:3667, bekrachtigd bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 9 december 2019 ECLI:NL:GHARL:2019:10344) speelde het volgende. De exploitant van een koelhuis voor de opslag van appels en peren (hierna: ‘de aanvrager’), is al sinds 2005 aangesloten op het net van Liander. De aanvrager wenst zijn opslagcapaciteit uit te breiden met een extra koelhuis en heeft daarvoor een zwaardere aansluiting op het elektriciteitsnet nodig. De aanvrager is in 2016 gestart met de plannen voor de uitbreiding van zijn onderneming en in dat kader heeft hij al in november 2016 een aanvraag voor verzwaring van zijn aansluiting gedaan. Liander heeft vervolgens steeds verkeerde offertes opgestuurd en ook na uitvoerig overleg kon Liander niet op papier krijgen wat de aanvrager had verzocht. Uiteindelijk is dat wel gelukt en bij de laatste uitgebrachte offerte, die aanvrager op 9 maart 2018 heeft geaccepteerd, heeft de aanvrager in zijn bedrijfsvoering op de inachtneming van de wettelijke termijn van achttien weken gerekend. In dat verband heeft hij reeds diverse overeenkomsten gesloten met derden aangaande het gebruik van het extra koelhuis. Indien Liander de gevraagde aansluiting niet uiterlijk op 13 juli 2018 zou hebben gerealiseerd, zou aanvrager daardoor forse schade lijden en vanwege hoge schadeclaims wellicht haar deuren moeten sluiten. Liander liet weten de werkzaamheden, die slechts beperkte tijd in beslag zouden nemen, in september 2018 te zullen uitvoeren.
Nadat Liander, ondanks diverse verzoeken daartoe, niet bereid was gebleken om aan een vervroeging van de geplande werkzaamheden mee te werken, heeft de aanvrager bij de rechter om een veroordeling daartoe gevorderd. Liander voert verweer en voert aan dat zij vanwege aanhoudende drukte en een tekort aan gekwalificeerd technisch personeel niet op het door aanvrager gewenste moment kan aansluiten. Liander voert aan dat zij daartoe ook niet wettelijk verplicht is, omdat artikel 23 E-wet alleen ziet op nieuwe aansluitingen en niet op een verzwaring van een bestaande aansluiting.
Verder voert Liander aan dat zij de aansluiting niet binnen de door de afnemer gevorderde termijn mag realiseren, op grond van het discriminatieverbod. Op grond van dit verbod is zij gehouden om de aanvragen voor aansluitingen te verwerken op datum van binnenkomst. Hierdoor is het volgens Liander voor haar niet mogelijk om, in strijd met dat verbod, de aansluiting van de aanvrager eerder in te plannen dan opdrachten voor aansluitingen van derden die vóór 9 maart 2018 zijn binnengekomen, zodat de vordering van de aanvrager ook daarom niet toewijsbaar is. De rechtbank maakt korte metten met het verweer van Liander. Allereerst overweegt de rechtbank dat uit de Elektriciteitswet en de toelichting daarop in de parlementaire geschiedenis niet volgt dat de aansluitverplichting alleen geldt voor nieuwe aansluitingen. Ten aanzien van het beroep van Liander op overmacht, omdat zij met een tekort aan technisch personeel kampt, overweegt de rechtbank:
‘De voorzieningenrechter is van oordeel dat een tekort aan geschikt personeel echter geen uitzonderlijke omstandigheid is die buiten de invloedssfeer van Liander ligt en die het onredelijk zou maken om Liander aan de termijn van achttien weken te houden. Het al dan niet tijdig aantrekken van voldoende en behoorlijk opgeleid personeel, bijvoorbeeld door (uitzonderlijk) goede arbeidsvoorwaarden aan te bieden of gedurende vakantieperiodes hogere vergoedingen in het vooruitzicht te stellen, is juist een commerciële afweging die volledig binnen de invloedssfeer van Liander ligt en het ontbreken van een adequaat personeelsbestand regardeert de exploitant van het koelhuis dan ook niet. In dat licht acht de voorzieningenrechter het niet onredelijk om Liander ook in de huidige situatie aan de termijn van achttien weken te houden, zodat het beroep op overmacht faalt.’
Hieruit volgt dat een tekort aan geschikt personeel er niet (snel) toe zal leiden dat een beroep van een aanvrager op de wettelijke termijn van achttien weken onredelijk is. Dit te meer daar dit een wettelijke termijn is. Naar mijn mening kan hetzelfde worden gezegd over een eventueel tekort aan kabels en leidingen, waar netbeheerders ook wel een beroep op doen.
Ter zake het beroep van Liander op het discriminatieverbod overweegt de rechtbank dat Liander de aanvrager op zichzelf niet mag voortrekken of achterstellen ten opzichte van anderen binnen de geldende wettelijke termijnen. Maar dit betekent niet dat Liander met een beroep op deze bepaling van haar wettelijke plicht om de gevraagde aansluitingen binnen achttien weken te realiseren wordt ontslagen.
Rechtbank Oost-Brabant 12 juli 2019 (Rechtbank Oost-Brabant d.d. 12-09-2019, ECLI:NL:RBOBR: 2019:5255)
In deze zaak verzocht een ontwikkelaar van een windpark en twee zonneakkers om een aansluiting op het elektriciteitsnet. Om de opgewekte wind- en zonne-energie te kunnen invoeren en vervolgens te transporteren, heeft de ontwikkelaar om een aansluiting op het elektriciteitsnet bij de netbeheerder gevraagd van 60 megavoltampère en een transportcapaciteit van 60 megawatt.
De ontwikkelaar heeft begin 2018 overleg met de netbeheerder gevoerd en de netbeheerder heeft vervolgens een prijsindicatie verstrekt. De netbeheerder heeft in de zomer van 2018 laten weten dat er alleen transportcapaciteit gereserveerd zou worden zodra een offerte door de ontwikkelaar bij de netbeheerder is aangevraagd en door hem is geaccepteerd. De ontwikkelaar heeft vervolgens in september 2018 gevraagd om een vrijblijvende offerte, waarop de netbeheerder heeft laten weten dat er geen transportcapaciteit meer beschikbaar was. Hierop heeft de netbeheerder laten weten wel een offerte voor de aansluiting te willen uitbrengen, maar dan zonder transportcapaciteit.
In deze procedure stonden twee vragen centraal, namelijk of de netbeheerder verplicht is om de ontwikkelaar op het elektriciteitsnet aan te sluiten en of de netbeheerder op basis van artikel 24 E-wet verplicht is om de ontwikkelaar een aanbod te doen om het transport van elektriciteit over haar elektriciteitsnet uit te voeren. Niet in discussie was dat de netbeheerder een aansluitplicht had. De netbeheerder stelde zich echter op het standpunt daaraan te hebben voldaan door een aanbod aan de ontwikkelaar te doen zonder transportcapaciteit.
De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de netbeheerder. De rechtbank overweegt dat de in artikel 23 E-wet opgenomen aansluitverplichting onvoorwaardelijk is en niet afhankelijk gesteld kan worden van de vraag of er transportcapaciteit aanwezig is. Door een aansluiting op het elektriciteitsnetwerk aan te bieden en daar in feite de voorwaarde aan te verbinden dat de ontwikkelaar geen gebruik maakt van transportcapaciteit op dat netwerk, voldoet de netbeheerder niet aan haar wettelijke aansluitplicht.
Voor wat betreft verplichting tot het doen van een aanbod tot transport van elektriciteit op grond van artikel 24 E-wet, overwoog de rechtbank dat de netbeheerder ook daartoe een aanbod aan de ontwikkelaar had moeten doen. Dit met inachtneming van het ook in artikel 24 E-wet opgenomen discriminatieverbod. Ook aan de stelling van de netbeheerder dat het discriminatieverbod alleen geldt voor partijen die reeds op het elektriciteitsnet zijn aangesloten, gaat de rechtbank voorbij. De Elektriciteitswet kent dit onderscheid niet, aldus de rechtbank. Ook het principe first come, first served waar de netbeheerder zich op beroept, waarbij bij de verdeling van de transportcapaciteit voorrang wordt gegeven aan aangeslotenen die reeds hebben gecontracteerd, is in strijd met het discriminatieverbod. Zie ook ro. 4.2 in vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 16 april 2019, ECLI:NL:RBGEL: 2019:1681.
Zoals hiervoor weergegeven geldt de plicht van de netbeheerder om een aanbod voor transport van elektriciteit te doen, echter niet indien de netbeheerder redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft voor het gevraagde transport. De bewijslast dat hij redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft, rust op de netbeheerder zelf. Aangezien de netbeheerder hierover onvoldoende heeft gesteld wordt ook aan dit verweer voorbijgegaan.
In beide hier besproken procedures is de netbeheerder veroordeeld om de aansluiting binnen een in het vonnis gestelde termijn te realiseren op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Uit de hiervoor behandelde uitspraken blijkt dat strikt de hand wordt gehouden aan de wettelijke aansluitverplichting en de verplichting tot het doen van een aanbod tot het transport van elektriciteit. Daarbij rust op de netbeheerder de verplichting om een aansluiting binnen een redelijke termijn te realiseren. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer de gevraagde aansluiting niet is gerealiseerd binnen achttien weken nadat het verzoek om een aansluiting bij de netbeheerder in ingediend.
Als de netbeheerder de redelijke termijn overschrijdt of dreigt te overschrijden, dan kan in kort geding gevorderd worden dat de netbeheerder wordt veroordeeld de aansluiting alsnog te realiseren op straffe van verbeurte van een dwangsom. Daarnaast kan de netbeheerder aansprakelijk zijn voor de schade die is geleden als gevolg van de te late aansluiting.
Dit artikel is geschreven door mr. Karel Boersma en geplaatst in Bouwkwaliteit in de Praktijk, een vakblad voor private en publieke partijen dat inhaakt op de veranderingen in de bouwkolom en de regelgeving. Het blad heeft als doelstelling de bouwkwaliteit en bouwregelgeving naar een hoger plan te tillen en iedereen wegwijs te maken in de nieuwe ontwikkelingen op dit gebied.